Zesendertig
Reinders liep voor de haard heen en weer. ‘Ze zijn op dit moment bij Florence thuis, maar vanavond vertrekken we naar Boston.’
‘Maar ze heeft een heel leger mensen die dit soort dingen doen,’ protesteerde Lars Darmstadt van achter zijn bureau. ‘Waarom moet jij gaan?’
‘Omdat het mijn schuld is.’ Reinders stond stil. ‘Ik had die ellendeling nooit in leven moeten laten. Het is hem om mij te doen.’
‘Een reden te meer om te zorgen dat iemand anders Lily en haar gezin meeneemt,’ legde Darmstadt uit. ‘Al denk ik wel dat het een goed idee is om een tijdje de stad uit te gaan.’ Hij schoof Reinders een brief toe. ‘Dit kwam vanmorgen. Afgeleverd door twee politieagenten.’
Reinders keek naar de ondertekening. ‘Wie is die Callahan?’
‘Een halsstarrige ezel. Haat Italianen, joden, zwarten, Ieren. Polen ook, geloof ik. Zigeuners.’
‘Is Callahan geen Ierse naam?’
‘Haat árme Ieren,’ preciseerde Darmstadt. ‘Een schande voor de oude families die zich al binnen de fatsoenlijke maatschappij gevestigd hebben, blijkbaar.’
‘Zó een.’
‘Zó een met een politiepenning,’ zei Darmstadt nadrukkelijk. ‘Beschouwt de gestage stroom van immigranten als een rivier die ingedamd moet worden en heeft een bijzondere afkeer van zwarten, die hij minder dan menselijk vindt. Als hij zijn zin kreeg, zouden ze allemaal slaven blijven of verscheept worden naar Afrika, waar ze volgens hem allemaal vandaan komen.’
‘Hoe weet jij dat allemaal?’ Reinders hield op met ijsberen en ging zitten.
‘Ik zorg dat ik het weet. Als je in deze stad wilt slagen, kun je beter begrijpen wie de politiemensen zijn, welke wijken eerlijk zijn en welke corrupt. Die van hem is een van de ergste,’ merkte Darmstadt op. ‘En daar valt onze ligplaats onder.’
‘Waarom heb je me dat nooit eerder verteld?’
Darmstadt haalde zijn schouders op. ‘Het is jouw taak om het schip te besturen, de mijne om het bedrijf te besturen en te zorgen dat alles soepel verloopt. Hoe dan ook, we zijn nu onder zijn persoonlijke aandacht gekomen en ik wil dat je goed begrijpt wat dat betekent.’
‘Maar ik heb geen wetten overtreden. Hier niet.’
‘Geen geschréven wetten,’ verbeterde Darmstadt. ‘Callahan is een van die ambtenaren die onder één hoedje spelen met de slavenvangers. Ongetwijfeld is dat behoorlijk lucratief voor hem.’ Hij stak een sigaar op, trok er verwoed aan om hem op gang te krijgen en schudde de lucifer uit. ‘Hij onderhoudt nauwe betrekkingen met veel van zijn collega’s langs de kust, en die zouden niet blij zijn als ze te weten kwamen dat een van hun meest frequente pendelaars ook slaven naar het noorden smokkelt.’
‘Waar is het bewijs?’ vroeg Reinders dringend.
‘Lees die brief, beste jongen. Dit is geen beschuldiging, maar intimidatie. Hij heeft een verslag van verdachte activiteiten aan boord van het schip en maakt melding van een ruzie met twee mannen in een steegje op latere datum.’
‘Vijf mannen. En hoe zou hij dat weten als hij er niet bij betrokken was?’
‘Tja, natuurlijk. Precies. Heb je ook al geraden wie die verdachte activiteiten gerapporteerd zou kunnen hebben?’
Reinders liet zijn hand met een klap op het bureau neerkomen.
‘Alweer goed. En nu weten we waarom Boardham ongestraft blijft voor die moord. Hij werkt voor Callahan.’ Darmstadt leunde voorover. ‘Als dit gewoon om geld ging, zou ik het spel kunnen meespelen. Maar het is veel meer.’ Hij zweeg even. ‘Als Callahan de havenautoriteiten langs onze route op de hoogte brengt, mogen we daar niet meer binnenvaren. Slavernij is hun goed recht en ze verfoeien iedereen die tussenbeide komt. Zo hard hebben ze onze klandizie niet nodig.’
Reinders begreep het. ‘Het spijt me, Lars. Het schip…’ Hij aarzelde. ‘Je zult een andere kapitein moeten zoeken.’
Darmstadt stak afwerend zijn hand op. ‘We zijn hier samen bij betrokken, en niemand anders dan jij bestuurt dat schip. Bovendien zijn we nog niet zover. Daarom wil ik dat je een tijdje de stad uit gaat. Zorg dat je niet beschikbaar bent voor verder onderzoek, dan vindt hij misschien iemand anders die hij het leven zuur kan maken. Tenslotte heeft hij belangrijker dingen te doen. Detra en ik gaan zelf een reis maken,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik zal Mackley de leiding over het schip geven. Misschien laat ik hem het schip ergens in het zuiden in een haven leggen. Over een paar weken kan dit best allemaal overgewaaid zijn.’
Reinders dacht hier over na. ‘Goed dan,’ besloot hij. ‘Ik ga wel weg. Maar het spijt me echt dat ik jou hierin meegesleept heb, Lars.’
‘We verdienen allebei goed aan het zakendoen met mensen die hun fortuin maken over de ruggen van deze slaven heen,’ antwoordde Darmstadt. ‘Het verlicht mijn geweten – enigszins, althans – te weten dat er twee naar de vrijheid gebracht zijn op datzelfde schip.’
‘Dat maakt alles de moeite waard,’ gaf Reinders toe. ‘Alleen het gezicht van Lily al, toen ze Mary en Solomon daar zag staan.’
‘Denk daar maar aan als je weg bent.’ Darmstadt glimlachte vol genegenheid naar zijn partner. ‘En zorg dat je je zeebenen niet kwijtraakt.’
‘Nooit.’ Reinders greep zijn pet. ‘Ik moet nog even weg. Daarna zal ik inpakken.’
‘Nog even weg? Is dat wijs, denk je? Is het noodzakelijk?’
Reinders keek door het raam naar buiten, naar de sneeuw op de bomen; alles was zo schoon en schitterend wit. ‘Ja,’ zei hij uiteindelijk. ‘Dat is het zeker.’
‘Je moet beslist nog even bij de Ierse weduwe langs, bedoel je?’
Reinders’ mond viel open van verbazing.
‘Ha!’ grinnikte Darmstadt en drukte zijn sigaar uit. ‘Detra zegt al maanden dat je verliefd bent. Ze heeft het altijd bij het rechte eind,’ voegde hij eraan toe.
‘Ik ben niet verliefd!’
‘Ach ja, wij mannen weten het vaak zelf pas als laatste.’ Darmstadt lachte. ‘Beantwoordt zij jouw – hoe zullen we het dan noemen – jouw genegenheid?’
‘Nee! Ik weet het niet.’ Hij weifelde. ‘Ik geloof dat ze nog niet over de dood van haar man heen is. En ze heeft nog meer zorgen: een dochter hier en een klein kind dat ze in Ierland moest achterlaten vanwege een… een of ander probleem.’
‘Je hebt nog heel wat te overwinnen,’ erkende Darmstadt. ‘Jij bent de enige die zich aangetrokken voelt tot zulke uitdagingen om een vrouw te veroveren.’
‘Veroveren?”
‘Weet je hoe vaak je het over haar gehad hebt in de loop van het afgelopen jaar, Peter?’ Darmstadt liep om zijn bureau heen. ‘Hoe vaak het onderwerp Ierland opduikt in jouw conversatie? En hoe zit dat met die nogal grote donatie aan de Irish Emigrant Society?’
Reinders keek vragend.
‘Vergeet niet dat ik de boekhouding doe.’
‘Maar door haar voel ik me zo’n idioot!’ protesteerde Reinders. ‘Als ik bij haar in de buurt ben, kan ik geen twee zinnen achter elkaar zeggen, en we lijken elkaar altijd verkeerd te begrijpen. En ze plaagt me. Daar heb ik zo’n hekel aan.’
‘Ik mag haar nu al,’ grinnikte Darmstadt.
‘We passen helemaal niet bij elkaar. Het zou echt nergens op slaan.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze is wel aantrekkelijk,’ gaf hij met tegenzin toe. ‘En bijzonder toegewijd – aan haar kinderen, aan haar broer, aan haar vrienden – en ze is dapper,’ zei hij, terugdenkend aan de oversteek. ‘En vriendelijk. Beslist vriendelijk.’
‘Ik snap het. Maar je bent niet verliefd en je wilt niet trouwen.’
‘Nee.’
‘Ze is gewoon een vriendin. Een goede vriendin.’
‘Ja,’ hield Reinders zwakjes vol.
Darmstadt bekeek hem geamuseerd. ‘Peter, ik denk dat je een beetje te veel tijd op zee doorgebracht hebt.’ Hij stopte een verse sigaar in de zak van Reinders’ jas en klopte daar liefdevol op. ‘Rook die maar in het huis van je moeder.’
‘Ik ga niet naar het huis van mijn moeder.’
‘Natuurlijk wel,’ zei Darmstadt vol zelfvertrouwen. ‘Waar zou je anders heen gaan? En als je daar bent, wil ik dat je op een middag buiten op de veranda gaat staan om over dat kale, winterse landschap uit te kijken en dat je eerlijk tegen jezelf bent over die vrouw. Je bent geen jonge man meer, vriend. Het is tijd om aan je toekomst te denken.’
Reinders fronste koppig zijn wenkbrauwen.
‘Detra gaat nog inkopen doen voor onze reis. Je kunt met haar in het rijtuig meegaan en je daar laten afzetten. Kun je zelf de weg terug vinden?’
‘Maar natuurlijk! Ik woon hier al jaren!’
‘Nee, Peter,’ zei Darmstadt hartelijk. ‘Ik denk niet dat je hier echt woont.’
Grace was uitgeput. Tara en zij hadden niet kunnen slapen na de verschrikkelijke gebeurtenissen van die kerstavond, dus hadden ze de haard in de grote kamer aangestoken en de ene na de andere kop hete koffie gedronken tot Dugan na zonsopgang eindelijk thuis kwam.
Ze hadden Lily en de kinderen naar de Livingstons gebracht, vertelde hij. Juffrouw Livingston – zo vriendelijk en hoffelijk, heel anders dan haar broer, die gladde charmeur – had onmiddellijk de leiding genomen en de arme, doodsbange familie naar een ander deel van het huis gebonjourd. Ze had Dugan en de andere mannen alleen gelaten met een fles cognac; tegen de tijd dat ze terugkwam, hadden ze het klaargespeeld die half leeg te drinken. Lily en haar kinderen zouden in het geheim de stad uit gebracht worden, vertelde ze, naar het noorden, naar een onderduikadres, zoals zij dat noemde. Daar zou voor hen gezorgd worden tot ze konden beslissen hoe het verder moest.
Nu was het middag en Dugan was naar boven gegaan om te slapen voordat de klanten van vanavond kwamen. Hij zag er niet goed uit; hij klaagde over pijn in zijn borst en had een lelijke snee in zijn arm van het mes van de slavenvanger.
Grace vond het niet erg alleen beneden achter te blijven – haar eigen kinderen lagen te slapen, zelfs Liam was uitgeput van opwinding. Zij was ook moe, maar haar hart bleef de hele middag wild bonken en ze had zwarte vlekken voor haar ogen. Ze werd overspoeld door emoties en haar geest kwam niet tot rust; waar ze haar gedachten ook op richtte, overal trof ze verwarring aan. Het geweld van de afgelopen nacht had haar diep geschokt, vooral het feit dat ze opnieuw zelf een mes in handen had gehad; de woede die in haar opgeweld was, was beangstigend en zelfs uren later had ze die nog nauwelijks onder controle. Haar blijdschap voor Lily werd verstoord door jaloezie en kwaadheid omdat haar eigen kind gisteravond niet was aangekomen, dat haar eigen familie vandaag niet bij haar was – en ze haatte zichzelf om deze gevoelens. Ze was kwaad op Sean omdat hij er niet was, omdat hij weg was geweest toen ze hem zo hard nodig hadden. Hij was nog steeds niet teruggekomen en hij had geen idee wat ze allemaal meegemaakt hadden. Waarschijnlijk zou hij over een dag of zo thuiskomen en haar een standje geven omdat ze ongerust over hem was terwijl hij toch zeker een vrij man was die kon komen en gaan wanneer het hem beliefde?! En ze was kwaad op kapitein Reinders, hoewel ze niet wist waarom. Waar haalde hij het recht vandaan zo in haar hart te kijken, haar in zijn armen te nemen terwijl hij wist dat ze zichzelf niet was?
Ze schudde haar hoofd, kwaad op zichzelf en haar stortvloed van emoties. Af en toe dacht ze dat ze haar verstand zou verliezen door al dat wachten en zich afvragen hoe het ging. Ze had God om hulp gebeden. Maar Hij had haar niet geholpen.
Haar gedachtegang werd onderbroken door Jay Livingston die de deur van de bar openduwde en uitbundig het vertrek kwam binnenstormen.
‘Grace! Wat hebben jullie een buitengewone nacht gehad!’ Hij borstelde de sneeuw van zijn hoed en schudde zijn jas uit. ‘Ik kom vertellen dat alles goed gaat. Florence laat hen vanavond naar Boston brengen.’ Hij keek de ruimte rond, die leeg was op een paar verspreid zittende drinkers achterin na. ‘Waar is die dolende broer van jou? Ik zou dolgraag zijn breedsprakige verslag van de gebeurtenissen willen horen.’
‘Hij was hier niet,’ antwoordde ze kortaf. ‘Hij is na het avondeten met de Osgoodes meegegaan en daarna hebben we hem niet meer gezien. Hij weet helemaal niets over vannacht.’
‘Wat wordt hij toch saai! Wat een boer – om daar te zijn in plaats van hier. En dat op kerstfeest! Ik moet echt eens een hartig woordje met hem spreken.’ Hij gooide zijn hoed op tafel.
‘Nou, het is wel werk, hè?’ merkte ze op. ‘Hij werkt voor hen: regelt van alles voor het vertrek van de karavaan, binnenkort, en–’
‘En voor zijn bruiloft met juffrouw Osgoode,’ voegde Livingston er lichtzinnig aan toe.
‘Ach, Jay, zeg dat nou niet.’
Hij hoorde hoe moe ze was en zag, toen hij haar wat beter bekeek, de uitputting in haar ogen, de spanning op haar gezicht. ‘Sorry. Ik ga te ver. Zoals gewoonlijk. Luister,’ – hij zette een leren schoudertas op tafel – ‘ik kwam ook langs omdat hier iets in zit waarvan ik weet dat jullie het willen hebben.’
Ze keek er verbluft naar.
‘Seans post; die stapelt zich nu al weken op bij de krant. Ik had O’Sullivan mee willen nemen voor het middageten – die is daar altijd, weet je – maar hij vroeg alleen of ik dit wilde afleveren. Misschien kunnen jullie de post voortaan beter rechtstreeks hierheen laten sturen als Sean toch nooit meer op kantoor komt. Hoe dan ook…’ Hij rommelde in de tas. ‘Brieven uit Ierland. Eentje met jouw naam erop.’
Haar hart stond stil en ze kon alleen maar naar het stapeltje in zijn handen staren; hij zag hoe bleek ze plotseling werd.
‘Laat me even zoeken.’ Hij bladerde de brieven door tot hij bij een envelop kwam die er minder officieel uitzag dan de rest, nat geworden en vlekkerig; deze legde hij in haar handen.
Ze draaide de envelop om en zag het adres van het klooster in Cork.
‘Laten we gaan zitten.’ Jay trok een stoel achteruit. ‘Ik denk dat ik ons even een drankje inschenk.’ Hij kwam achter de bar staan en keek uit zijn ooghoek toe terwijl zij de brief langzaam naar zich toetrok, las, neerlegde en voor zich uit staarde.
‘Grace?’ riep hij zachtjes; toen ze geen antwoord gaf, kwam hij weer naast haar staan en legde een hand op haar arm. ‘Gracelin?’
Ze keek op, maar haar ogen waren leeg.
‘Mag ik?’ Hij pakte de brief op en las hem door; zijn hele gezicht betrok door de zwaarte van het nieuws dat erin stond. Hij ademde puffend uit en ging zitten.
‘Deze pastoor Sheehan zegt dat ze allemaal dood waren tegen de tijd dat hij daar aankwam. Heeft hij het over je vader, Grace? Je zoon?’
Ze richtte haar wijd geopende ogen op hem en knikte langzaam.
Hij keek weer naar de brief. ‘Zuster James was blijkbaar de enige overlevende en zij was al naar haar moeder teruggegaan. Jouw brieven lagen ongeopend in een stapel correspondentie die hij mee terug nam naar Dublin.’ Jay keek op. ‘Hij bevestigt dat hij de graven van de andere nonnen heeft gezien, van je vader en van een klein kind.’
Grace stootte een diep gekreun uit en stond toen op, waarbij ze haar stoel omgooide; haar ogen doorzochten de ruimte alsof ze gek werd van verdriet. Ze begon te jammeren, daarna te gillen en tenslotte krijste ze het uit, trok aan haar eigen haar en klauwde zichzelf in het gezicht. Hij sprong overeind, greep haar beet en hield haar armen naar beneden zodat ze zichzelf geen pijn kon doen. Zij spartelde tegen, maar hij hield haar stevig vast en wiegde haar tot het gejammer ophield en ze hijgend naar lucht snakte, tot hij haar armen om zich heen voelde, haar handen zich krampachtig aan zijn overhemd en zijn schouders vastklampten, alsof zij dreigde te verdrinken in een razende zee en hij haar laatste houvast was. En hij liet haar niet los.